De H. Willibrord werd in 658 geboren in Northumbria (Engeland) als zoon van Wilgis en Mena. Reeds als jongen bezocht hij de kloosterschool te Ripon onder leiding van de H. Wilfried, bisschop van York, en enkele jaren later trad hij in de orde van de H. Benedictus.
In 678 werd zijn vader uit Engeland verbannen en de H. Wilfried van York van zijn bisschopszetel verjaagd.
In Ierland is thans de juiste plaats van het Rathmelsígi klooster niet meer bekend. Men neemt aan dat ofwel het klooster Melifont, waarvan thans nog ruïnes bestaan, werd gebouwd op de ruïnes van Rathmelsigi, ofwel dat de ruines van Monasterboice, een klooster uit de 6e eeuw, deel waren van het Rathmelsigi klooster.
Tegen het einde van de zevende eeuw kwam het rijk van de Franken tot nieuwe bloei onder de krachtige leiding van de zgn. hofmeiers, een soort eerste ministers. Eén generatie was voldoende om orde en eenheid te herstellen en in 689 versloeg hofmeier Pepijn ll de Friese koning Radboud bij Dorestad, nabij het tegenwoordige Wijk bij Duurstede.
Het zuidelijk deel van het koninkrijk der Friezen, ongeveer de tegenwoordige provincies Holland en Utrecht, vielen in zijn handen.
Triomfantelijk trok Pepijn Tricht, het tegenwoordige Utrecht, binnen en herbouwde de burcht.
Dit wapenfeit had vergaande gevolgen: na het bericht van de Frankische zegepraal trok Willibrord met een aantal gezellen vanuit Rathmelsigi naar het vasteland om Pepijn ll steun te vragen voor pogingen de Friezen het Christengeloof te verkondigen.
Willibrord was voor deze Missie gewonnen door Wilfried en Wigbert, die in 678 en later de Friezen hadden bezocht.
De vraag wie de metgezellen van de H. Willibrord geweest zijn is niet gemakkelijk te beantwoorden. Men neemt voor zeker aan dat hiertoe de H. Suitbertus, de H. Willeius, de H. Engelmundus, de H. Adelbertus, de H. Werenfried, de beide H. Ewalden en de H. Tilman behoorden, en waarschijnlijk ook de H. Wiro, de H. Plechelmus en de H. Otger.
Met zijn gezellen uit de orde der Benedictijnen landde de H. Willibrord in 690 nabij Katwijk en trok langs de Rijn naar Utrecht en Dorestad. De H. Willibrord was toen 33 jaar oud. Hofmeier Pepijn begroette de missie met geestdrift: de eenwording in het geloof tussen Franken en Friezen was zijn ideaal. Willibrord accepteerde hot voorstel van de hofmeier het geloof te gaan verkondigen in het pas veroverde deel van Friesland ten westen en zuiden van het tegenwoordige IJsselmeer, maar vond het noodzakelijk vooraf bekrachtiging te vragen aan het hoogste kerkelijke gezag. Hij reisde daarom naar Rome en ontving van Paus Sergius I een opdracht om onder de Friezen te prediken.
Na zijn terugkeer uit Rome vestigde de H. Willibrord zich in de plaats die Pepijn hem had aangewezen: Tricht (Utrecht), een kruispunt van wegen en wateren.
Waar anderen faalden, zou de H. Willibrord slagen. Een vroom mens en een bezield prediker, tegelijk ook een tactvol diplomaat en een bekwaam organisator, wist hij in circa 50 jaar een bloeiende kerkprovincie op te bouwen met Utrecht als uitzonderlijk en bevoorrecht centrum in Noord-Nederland.
De eerste plaatsen waar Willibrord predikte waren Buren, Tiel, Wijk bij Duurstede en Nijmegen.
De Missiepost kon in Utrecht worden gehuisvest binnen de resten van het Romeinse fort op het Domplein. Het gebouwencomplex bestond aanvankelijk uit één kerk, de S. Salvator en het klooster met kloosterschool.
De hofmeier zond Willibrord in 695 nogmaals naar Rome, ditmaal om tot bisschop te worden gewijd. Willibrord werd benoemd tot aartsbisschop onder de Friezen. Deze benoeming was mogelijk doordat in datzelfde jaar vrede was gesloten tussen de Franken en de Friezen.
Nu terugkeer uit Rome bezegelde de H. Willibrord de verbondenheid van zijn kerkprovincie met de Frankische staat door de bouw van een nieuwe kerk, toegewijd aan de schutspatroon van zijn beschermers, St. Maarten, bisschop van Tours.
De oude S. Salvator of Oud-Munster werd nog enkele malen herbouwd en uitgebreid, totdat deze kerk in 1687 door de calvinistische stadsoverheid voor 12.000 florijnen voor afbraak werd verkocht en ook inderdaad gesloopt.
Met grote trots kon de H. Willibrord in de winter van 703-704 zijn leermeester, aartsbisschop Wilfried van York, ontvangen. Een bekende medewerker van Willibrord in deze periode was de H. Wulfram, bisschop van Sens, die vele jaren onder de Friezen verbleef en predikte.
Ook Willibrord predikte op vele plaatsen, o.a. te Vlaardingen, Oegstgeest, Velsen, en Heiloo. Nog wijst men daar een heuveltje aan waarop de H. Willibrord de toegestroomde menigte zou hebben toegesproken en die men de preekstoel van de H. Willibrord noemt. Ook is er een St. Willibrordsput te Heiloo, die zou zijn ontstaan nadat de H. Willibrord in zijn tent een kleine put had gegraven waaruit plotseling zoet helder water opborrelde. In korte tijd was het Christendom over geheel Holland verspreid, van Vlaardingen tot Heiloo en Petten. De H. Willibrord bereisde ook nog andere gewesten, zoals Emmerik, Echternach, Trier en zelfs Thüringen; ook bezocht hij Denemarken.
In 714 overleed de beschermer van de H. Willibrord, Pepijn II, en direct kwamen de Friezen in opstand, ze herwonnen in korte tijd de Hollandse en Utrechtse gewesten.
De H. Willibrord en zijn medewerkers moesten Utrecht verlaten en vestigden zich in Echternach, totdat in 719 Radboud overleed en de macht der Friezen snel ineenzakte.
De Franken drongen weer op tot de Zuiderzee en de H. Willibrord kon terugkeren naar Utrecht, waar de kerken verwoest, de kloosters geruïneerd en de Christenen verjaagd of uitgemoord waren. De thans ongeveer 60 jaar oude H. Willibrord, werd geholpen door Winfried, de latere H. Bonifatius.
In 734 versloeg Karel Martel, een zoon van Pepijn, de Friezen verpletterend bij de Borne en kwam de grens van het Frankische rijk veel noordelijker bij de Lauwerszee te liggen.
Aan Willibrord viel opnieuw de taak toe deze nieuwe onderdanen te kerstenen. Door vele schenkingen van vaste goederen werd de H. Willibrord in staat gesteld voor zichzelf en zijn christelijke gemeenschap te zorgen. Meerdere landgoederen en bezittingen werden hem geschonken, De grootste schenking, naast bezittingen in Echternach, Thüringen, Born, Heusden, Oss, ‘s-Hertogenbosch, Bakel, Vlierden, Susteren en Kleef, was die van 722 of 723, waarbij Karel Martel aan het klooster van de H. Willibrord de gehele burcht van Utrecht, zowel binnen de muren als daarbuiten, met al wat erbij of onder hoorde, schonk. Later vermeerderde hij deze aanzienlijke schenking met de Betuwe en al het land tussen Arnhem en Nijmegen.
Pas in de laatste jaren van zijn leven verliet de H. Willibrord zijn bisdom en trok zich terug in zijn klooster te Echternach. Op 7 november 739, 81 jaar oud, overleed hij en werd hij bijgezet in de crypte onder de kerk.
De herinnering van de H. Willibrord leeft voort in plaatsnamen als Wilwerwiltz en St. Willibrord.
De H. Willibrord wordt vaak afgebeeld als bisschop met staf, soms met een kind op zijn arm, met een vat water of met een kerkmodel in zijn hand, ook is hij wel afgebeeld terwijl hij met zijn staf een waterbron doet ontspringen.
Bekend zijn voorstellingen in de S. Viktor te Xanten, de Sint-Willibrordkapel te Utrecht (glasramen) en het ruiterstandbeeld van A. Termote, voorstellend de H. Willibrord te paard met kerkmodel in de hand, op het Janskerkhof te Utrecht.
De Sint-Willibrordkapel te Utrecht werd ingericht bij het 12e eeuwfeest van de H. Willibrord in 1939 door de katholieken van Neelerland; ook werd er toen een Willibrord-tentoonstelling gehouden.
De hedendaagse historici eren de H. Willibrord als de stichter van Utrecht en de man die in bijna 50 jaar het Christendom vestigde in de noordelijke Nederlanden.