Om respect voor de waardigheid van de menselijke arbeid

We bidden dat de menselijke arbeid, vrij van de dreigingen van economisme en materialisme, niet beschouwd wordt als “koopwaar” maar als aardse vooruitgang, en meer nog als een ontwikkeling van het Koninkrijk van God, in een houding van luisteren naar de Schepper. En voor het bevorderen van respect voor de arbeider, zodat er een einde komt aan mensonterende arbeidsomstandigheden die de arbeider reduceren tot een instrument van winstbejag, zonder respect voor de vrijheid en verantwoordelijkheid van de menselijke persoon.[1]

De menselijke arbeid heeft een eigen ethische waarde, die onmiddellijk en rechtstreeks verbonden is met het feit dat degene die deze arbeid verricht een persoon is, een bewust en vrij subject, d.w.z. een subject dat over zichzelf beslist.

Deze waarheid, die in zekere zin de fundamentele en blijvende kern van de christelijke leer over de menselijke arbeid vormt, was en is van primaire betekenis voor de formulering van de belangrijke sociale problemen, die alle tijdperken van de menselijke geschiedenis omvatten.[2]

Arbeid is een goed voor de mens – en wel een goed van zijn menszijn -, omdat de mens door de arbeid niet alleen de natuur omvormt door ze aan zijn behoeften aan te passen, maar ook zichzelf als mens vervolmaakt, zelfs in zekere zin “meer mens wordt”.[3]

De analyse van menselijke arbeid, uitgevoerd in de context van het goddelijke verlossingswerk, dringt door tot de kern van het sociaal-ethische probleem en leidt tot een arbeidsethiek die met recht als nieuw kan worden omschreven (…). Problemen als ongelijk, onmenselijk, onbeschermd of veracht werk vragen om een hernieuwde verantwoordelijkheid van christenen. De arbeidsethiek houdt zich vooral bezig met de subjectieve dimensie van het werk, d.w.z. de mens als persoon, als het subject van de arbeid.  De eerste basis van het werk is in feite de mens zelf, en hoewel de mens geroepen en bestemd is om te werken, is de arbeid voor de mens en niet de mens voor de arbeid.[4]

 

GEBED

“Zegen, Heer, het werk van onze handen. Zegen, o Heer van de eeuwen en millennia, het dagelijkse werk waarmee mannen en vrouwen brood voor zichzelf en hun geliefden verwerven. In uw vaderlijke handen leggen wij ook de vermoeidheid en de offers die verbonden zijn met het werk, in verbondenheid met uw Zoon Jezus Christus, die de menselijke arbeid heeft gered van het juk van de zonde en haar in haar oorspronkelijke waardigheid heeft hersteld. Eer en glorie aan U, vandaag en voor altijd. Amen.[5]

[1] Cfr, Gaudium et Spes, 27

[2] Laborem exercens, 6

[3] Laborem exercens, 9

[4] Johannes Paulus II, Audiëntie nov.1980

[5] Jubileum van de arbeiders 1 mei 2000

Categorieën: Senza categoria