Opdat alle mensen het beeld van God in de mens kunnen ontdekken.[1]
We bidden dat de mensen dankbaarheid en vreugde mogen ervaren voor de waardigheid van de menselijke natuur, geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God en verheven in het mysterie van het Mensgeworden Woord.
“In werkelijkheid vindt het mysterie van de mens alleen klaarheid in het licht van het mysterie van het mensgeworden Woord. Want Adam, de eerste mens, was een voorafbeelding van de mens, die komen moest, Christus, de Heer. Christus de nieuwe Adam, doet, juist door het geheim van de Vader en zijn liefde te openbaren, de mens volledig zien, wie de mens is, en onthult hem zijn hoogverheven roeping. Het is dus niet te verwonderen, dat de boven genoemde waarheden in Hem haar oorsprong en haar hoogste verwezenlijking vinden.
Hij, “het Beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1, 15), is de volmaakte mens; Hij heeft aan de kinderen van Adam de gelijkenis met God teruggegeven, die reeds bij het begin door de eerste zonde was misvormd. Juist omdat Hij de menselijke natuur heeft aangenomen, zonder dat deze vernietigd werd, heeft Hij haar ook in ons tot een sublieme waardigheid verheven. Want door zijn menswording heeft Hij, de Zoon Gods zich in zekere zin verenigd met iedere mens. Met menselijke handen heeft Hij gewerkt, met een menselijke geest heeft Hij gedacht, met een menselijke wil heeft Hij gehandeld, met een menselijk hart heeft Hij liefgehad. Door zijn geboorte uit de Maagd Maria is Hij werkelijk een van de onzen geworden, in alles aan ons gelijk, behalve in de zonde.”[2]
“Verlicht door dit Evangelie van het leven, voelen wij de behoefte om het te verkondigen en om er getuigenis van af te leggen in al zijn wonderlijke nieuwheid die het kenmerkt: aangezien het één is met Jezus zelf, die alles nieuw maakt en het “oude” dat van de zonde komt en tot de dood leidt, verslaat, overstijgt dit Evangelie elke menselijke verwachting en openbaart het de verheven hoogte waartoe de waardigheid van de menselijke persoon verheven wordt door de genade. De heilige Gregorius van Nyssa verstaat dit aldus:
De mens is als wezen van geen belang; hij is stof, gras, ijdelheid. Maar zo gauw hij door de God van het heelal is aangenomen als kind, wordt hij deel van de familie van dat Wezen, waarvan de uitnemendheid en de grootheid niemand kan zien, horen of begrijpen. Welke woorden, gedachten of geestesvlucht kan de overvloed van deze genade prijzen? De mens overstijgt zijn natuur: van sterfelijk wordt hij onsterfelijk; van vergankelijk wordt hij onvergankelijk; van voorbijgaand wordt hij eeuwig; van menselijk wordt hij goddelijk’.
Dankbaarheid en vreugde om de onvergelijkelijke waardigheid van de mens spoort ons aan om deze boodschap te delen met iedereen: ‘Wat we hebben gezien en gehoord, verkondigen wij ook aan u, opdat ook u gemeenschap hebt met ons’ (1 Joh 1, 3) ”.[3]
“(…)Het betekent de verkondiging van de buitengewone betrekking van Jezus met iedere mens, die het mogelijk maakt in ieder menselijk gezicht het gezicht van Christus te herkennen; het betekent de oproep van de ‘oprechte zelfgave’ als opgave en plaats van de volledige verwerkelijking van de eigen vrijheid.”[4]
GEBED
Jezus, begin en voltooiing van de nieuwe mens, bekeer onze harten tot U, zodat we, de dwaalwegen verlatend, in uw voetsporen kunnen gaan op de weg die naar het leven leidt. Geef dat wij, trouw aan de beloften van het Doopsel, ons geloof consequent beleven en voortdurend getuigenis afleggen van uw woord, zodat in het gezin en in de samenleving het levengevende licht van het evangelie mag schijnen.
Jezus, eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid, licht dat ieder mens verlicht, geef aan hen die u met een oprecht hart zoeken de overvloed van uw leven. Aan U, Verlosser van de mens, begin en einde van de tijd en van de kosmos, aan de Vader, onuitputtelijke bron van al het goede, en aan de Heilige Geest, zegel van oneindige liefde, alle eer en glorie voor eeuwig en altijd. Amen[5].
[1] Gaudium et Spes, 22
[2] Gaudium et Spes 22
[3] Evangelium Vitae 80
[4] Evangelium Vitae 81
[5] Gebed van Johannes Paulus II voor het eerste jaar van voorbereiding op het Grote Jubileum van 2000